Misverstanden over de evolutietheorie

  • Tom

    Ter info: Op www.skepp.be staat een interview met Prof. Braeckman (darwinism en creationisme-specialist) over “Misverstanden rond de evolutietheorie”.

  • Michael Tuk

    In het algemeen klopt het artikel van Johan Braeckman allemaal heel aardig. Toch enkele aanmerkingen:

    Volgens hem is de evolutietheorie verre van eenvoudig. Tja, als je de literatuur over dit onderwerp leest, lijkt het misschien ingewikkeld. Maar dit komt, omdat de details van de evolutie gedurende een zeer lange tijd de onderzoekers ontgaan zijn, en het is alleen maar logisch om te denken dat iets, dat zo lang duurde voor het ontdekt werd, wel ingewikkeld moet zijn. Maar de belangrijkste reden waarom men er niet in geslaagd is om veel meer over onze evolutie te weten te komen, is de tegenzin van de mens om te geloven dat de evolutie zo eenvoudig is als het in werkelijkheid is.

    In feite is overleving het sleutelwoord bij het begrijpen van de evolutie. Waarom? Omdat zonder het vermogen van een soort om te overleven alle andere zaken tot niets komen. Er kan zonder al te veel moeite wiskundig bewezen worden dat een nieuwe eigenschap, behalve als deze de overlevingskansen vergroot, zich niet kan verspreiden en algemeen kan worden binnen een soort.

    Evolutie is eigenlijk heel eenvoudig. Alle eigenschappen van alle soorten, ook van de mens, zijn stuk voor stuk ontstaan uit gelukkige toevalligheden, die degenen die dat trof een voordelige positie gaven in de rauwe strijd om het bestaan in het milieu dat door die soort op dat moment bewoond werd.

    Verder stelt Braeckman dat apen en mensen een gemeenschappelijke voorouder hebben dat ongeveer zes miljoen jaar geleden in Afrika rondliep.

    Er is slechts één goede reden voor deze stelling, maar deze reden is niet gebaseerd op de anatomie. Het is beter verteerbaar, zelfs voor wetenschapsmensen, om te zeggen dat de mens van een gemeenschappelijke aapachtige voorouder afstamt dan om er openlijk voor uit te komen dat de mens van de chimpansees afstamt.

  • Tom

    De theorie(en) is ogenschijnlijk eenvoudig. Tot mensen ze moeten reproduceren. Dat merkt prof. Braeckman elke keer weer, zelfs bij studenten biologie als die bij hem op het examen komen. Dus niet enkel bij critici daarbuiten.

    “Dat de mens van de chimpansees afstamt” is totale onzin. Denk maar niet dat materialisten als Braeckman (en ik) dat niet kunnen verteren.

    Er is geen sprake van directe afstamming, dat weet elke bioloog.

  • Michael Tuk

    Dag Tom,

    Laat ik je dan eens enkele voorbeelden geven die op simpele wijze het werkingsmechanisme van de evolutie illustreren:

    Evolutie is een verandering in een diersoort. Deze verandering ontstaat op precies dezelfde manier als waarop een veefokker een verandering in zijn kudde vee teweegbrengt. Eerst zorgt hij voor een stier met de gewenste eigenschappen. De stier wordt beschermd, gevoed, beschut en gedrenkt en krijgt daarna toegang tot de koeien. Andere stieren krijgen dit niet. De nakomelingen die de gewenste eigenschappen niet bezitten, worden uit de kudde verwijderd. In een paar generaties is de hele kudde veranderd en vertoont ze de gewenste eigenschappen. De kudde is geëvolueerd.

    Het is allemaal heel eenvoudig. Alle dieren, dus ook de mens, zijn wat ze zijn ten gevolge van de natuurkrachten, die op de soort zijn uitgeoefend door blootstelling aan een bepaald milieu gedurende lange tijd. Eenden hebben zwempoten, omdat hun voorouders gedurende miljoenen jaren in een natte omgeving leefden, waar zwempoten een middel om te overleven vormden. Natuurlijk heeft deze natte omgeving zelf niet de zwempoten doen ontstaan. De eerste pre-eend met zwempoten was een genetisch toeval. De omgeving bevorderde alleen de overleving van dit eerste gelukkige toeval, en van zijn nageslacht dat deze lijn voortzette.

    Soorteigen overlevingseigenschappen worden bij een groot aantal diersoorten aangetroffen, en ze worden vaak verkeerd uitgelegd. Voor een ander voorbeeld laten wij eens naar de monarch-vlinder kijken. Omdat ze zo mooi zijn vallen de monarchen erg op. Dus lijkt de schoonheid van deze vlinders een tegenspraak op te leveren, want vogels voeden zich met vlinders, en alles dat vlinders gemakkelijker te zien maakt, lijkt een eigenschap met een negatieve overlevingswaarde. Maar tegelijkertijd is het erg onwaarschijnlijk dat wij een vogel een monarch-vlinder zullen zien opeten, want de monarch-vlinders eten zelf van het sap van de melkdistel, en dit sap maakt monarch-vlinders giftig voor vogels. Vogels weten dit niet, dus elke jonge vogel die een monarch-vlinder ziet, grijpt hem snel. Daarna wordt de vogel even snel zó ziek, dat de eerste monarch gelijk ook zijn laatste is. De opvallende kleuren van de monarch-vlinders maakt het vogels gemakkelijk hen te zien en ze allemaal te vermijden. Weliswaar is de opvallende kleuring van de monarchen een eigenschap die slecht uitkomt bij die vlinders die opgegeten worden, maar het is ook een eigenschap met een erg positieve overlevingswaarde voor de soort als geheel, aangezien zij ervoor zorgt dat de meeste monarch-vlinders niet per ongeluk opgegeten worden.

    Het enige moeilijke punt met betrekking tot het deduceren van de reden voor de verschillende eigenschappen van dieren is, ons denkproces zo eenvoudig te houden als de reden werkelijk is. Overleving is alles, maar de overleving van het individu kan ondergeschikt zijn aan de overleving van de soort op sommige momenten.

    Braeckman noemt in dit verband de pauwestaart. Als wij het echter eenvoudig houden, blijkt dat de hen haar partner niet zal kiezen op grond van zijn schoonheid, maar op grond van de mate waarin hij een goed doelwit vormt.

    Vervolgens komen wij bij de ‘natuurlijke selectie’ als een proces dat evolutie veroorzaakt. Eigenlijk doet natuurlijke selectie dat helemaal niet. Natuurlijke selectie is alleen maar een doorlichtingsproces dat individuen met bepaalde eigenschappen scheidt van de populatie als geheel, en alleen deze individuen de kans geeft om te overleven. Maar natuurlijke selectie brengt niets nieuws in een soort; het zorgt er alleen voor dat, wanneer er bij een paar individuen iets goeds aanwezig is, uiteindelijk de afstammelingen van deze enkelingen de hele populatie van de soort zullen uitmaken.

    Op grond van o.a. morfologisch, biochemisch en uitgebreid DNA onderzoek, blijkt dat chimpansees onze naaste dierlijke verwanten zijn. Ik beweer niet dat wij van de chimpansees afstammen, maar chimpansees bestaan echter enorm veel langer dan de mens. Daarom zou ik die mogelijkheid niet zomaar als “totale onzin” verwerpen (hoe moeilijk verteerbaar voor sommigen dan ook).

    Vr.gr.,

    Michael

  • Tom

    Ik ken die principes van de evolutietheorie, Michael.

    Waar ik het lastig mee heb is dat je cognitieve dissinantie probeert toe te schrijven aan Braeckman ‘(hoe moeilijk verteerbaar voor sommigen dan ook)’, die zelf een skepticus en rasechte darwinist is, en die sterk gekant is tegen en lezingen geeft over het creationisme (bvb).

    Dat op grond van o.a. morfologisch, biochemisch en uitgebreid DNA onderzoek blijkt dat chimpansees onze naaste dierlijke verwanten zijn, is een heel andere zaak en is algemeen aanvaard. 98,6% van ons genetisch materiaal stemt overeen met dat van de chimp. Die langer bestaat dan de anatomisch moderne mens (130.000 jaar geleden), maar die in dezelfde lijn van de hominiden ontstaat, welke divergeert tussen 6 en 7 miljoen jaar geleden: de lijn naar huidige chimps en de lijn naar mensachtigen. (dat laatste is onlangs herzien ; eerst dacht men tussen 4 en 6 miljoen jaar geleden).

    Het is pas NA de divergentie, de gemeenschappelijke voorouder tot 6/7 miljoen jaar geleden, dat de chimp en de mens tot hun morfologie komen die wij nu kennen.

    Je zegt : “Ik beweer niet dat wij van de chimpansees afstammen, maar chimpansees bestaan echter enorm veel langer dan de mens. Daarom zou ik die mogelijkheid niet zomaar als ”totale onzin" verwerpen (hoe moeilijk verteerbaar voor sommigen dan ook).

    Langere leeftijd is geen criterium voor “mogelijke” directe afstamming. Bovendien klopt het ook niet. Er is een “gelijktijdige” divergering die apart LEIDT TOT chimpanse en tot mens, die in die tijd tot de morfologie komen die we nu kennen. Kort daarvoor is er ook zo'n divergering naar de gorilla's, die genetisch bijna even dicht staan. Je zou evengoed kunnen opperen dat we daar direct vanaf stammen, want die zijn net iets ouder.

    Het ouderdomsargument is dus niet een sluitend criterium. Je kan het evengoed ‘moeilijk verteerbaar’ achten dat we samen met de chimp een gemeenschappelijke voorouder hebben die terug te brengen is tot de vroegste kleinste insectivoorachtige primaten. Daarmee hebben we ook veel gemeenschappelijk, en het klopt dat we daar - indirect - van afstammen.

    De evolutionaire struik, met al z'n twijgjes, die reikt tot 4 miljard jaar geleden, zit complexer in elkaar dan dat je kunt spreken van directe afstamming van x. Er is een steeds gaande evolutionaire divergering (de splitsingen van takken en twijgjes, vanuit niet-meer-bestaande directe voorouder, in dit geval van de chimp en de mens ongevaar 6/7 miljoen jaar geleden)

  • Michael Tuk

    Dag Tom,

    Dank voor je vlotte reactie op mijn vorige bericht. Laat ik eerst voorop stellen dat ik geen moment twijfel aan de deskundigheid van Braeckman, maar dat ik wilde aantonen dat het principe van evolutie op een eenvoudige wijze is uit te beelden.

    Wat betreft onze gemeenschappelijke voorouder, laten we dan eens kijken wie dat dan is. Algemeen wordt aangenomen dat Proconsul de voorouder van de chimpansee is. Proconsul leefde zo'n drieentwintig tot twaalf miljoen jaar geleden in Afrika. De verschillen tussen Proconsul en de chimpansee zijn zo klein, dat het moeilijk te begrijpen is dat ze als twee verschillende soorten beschouwd worden. Maar als Proconsul onze gemeenschappelijke voorouder is, dan is het m.i. beter verteerbaar (dus ook voor wetenschapsmensen) om ze als twee verschillende soorten te beschouwen.

    Verder heb ik nog een aanmerking op Braeckman wat betreft het eindeloos doorgaan van de biologische evolutie (van mens en dier). Daarvoor moeten we eens kijken naar de vinken van Darwin. Toen de eerste op de Galápagos-eilanden aankwamen, hadden zij een kans op overleving, ook al was het een nieuw milieu. Wij weten niet hoe groot de kans op overleving was, maar laten wij dit voor het gemak op vijftig procent stellen. Elke toevallige gunstige mutatie kon deze lage kans op overleving behoorlijk vergroten in een van de verschillende ecologische niches. Wanneer een mutatie de kans op overleving bij een aantal individuen vergrootte tot vijfenzeventig procent, dan werden degenen met een overlevingspercentage van vijftig al snel uit het bestaan weggedrukt. Weer andere mutaties vergrootten de overlevingskans van een aantal individuen tot negentig procent in dat milieu. Maar wanneer extra mutaties de overlevingskans vergrootten tot negenennegentig komma zoveel procent, en de hele overlevende bevolking dit niveau bereikte, konden verdere mutaties weinig meer verbeteren aan de overlevingskansen, omdat de overlevingskans van alles nu eenmaal beperkt is tot honderd procent. Dit is een belangrijk punt bij het begrip evolutie, want hierdoor is het niet erg logisch te veronderstellen dat mens (en dier) nog verder zullen evolueren.

    Vr.gr.,

    Michael